Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • if = als
  • what if she does not like me?

    wat als ze me niet mag?

  • her = haar
  • she comes with her car

    ze komt met haar auto

  • all = allemaal
  • I want it all

    ik wil het allemaal

  • my = mijn
  • that is my house

    dat is mijn huis

  • about = over
  • let's talk about money

    laten we over geld praten

  • up = omhoog
  • he jumped up

    hij sprong omhoog

  • knowledge = kennis
  • knowledge is power

    kennis is macht

  • disappointed = teleurgesteld
  • my parents are disappointed

    mijn ouders zijn teleurgesteld

  • unfortunately = helaas
  • unfortunately they could not come due to the weather

    ze konden helaas niet komen vanwege het weer

  • city = stad
  • the city is the place to be

    de stad is de plek om te zijn

  • angry = boos
  • my brother was very angry at me

    mijn broer was erg boos op mij

  • safe = veilig
  • I feel safe with you

    ik vole me veilig bij jou

  • difference = verschil
  • what's the difference between a horse and a donkey?

    wat is het verschil tussen een paard en een ezel?

  • short = kort
  • she has short hair

    ze heeft kort haar

  • expensive = duur
  • these clothes are very expensive

    deze kleren zijn erg duur

  • honest = eerlijk
  • we should be honest

    we moeten eerlijk zijn

  • dangerous = gevaarlijk
  • be careful, it's dangerous!

    pas op, het is gevaarlijk!

  • diary = agenda
  • my diary for today is full

    mijn agenda voor vandaag is vol

  • famous = beroemd
  • I want to be famous

    ik wil beroemd zijn

  • emergency = noodgeval
  • out of the way, this is an emergency!

    aan de kant, dit is een noodgeval!

  • secrets = geheimen
  • we all have secrets

    we hebben allemaal geheimen

  • busy = druk
  • my father is always busy

    mijn vader is altijd druk

  • building = gebouw
  • this old building is beautiful

    dit oude gebouw is mooi

  • probably = waarschijnlijk
  • I probably cannot help you

    ik kan je waarschijnlijk niet helpen

  • boring = saai
  • the lecture was boring

    de les was saai

  • attention = aandacht
  • Can I have your attention, please?

    Mag ik uw aandacht, alstublieft?

  • impressive = indrukwekkend
  • that is impressive!

    dat is indrukwekkend!

  • area = gebied
  • foxes live in this area

    in dit gebied leven vossen

  • suit = pak
  • put on your suit

    trek je pak aan

  • skin = huid
  • her skin looked almost yellow

    haar huid zag er haast geel uit

  • pressure = druk
  • under pressure

    onder druk