Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Engels Nederlands
  • to arrive = aankomen
  • to catch a bus = de bus nemen
  • to get on = instappen
  • way = manier
  • accident = ongeluk
  • on time = op tijd
  • crossing = oversteekplaats
  • to cross = oversteken
  • cab = taxi
  • railway station = treinstation
  • traffic light = verkeerslicht
  • probably = waarschijnlijk
  • Can you tell us which bus to take to the castle? = Kunt u ons vertellen welke bus we moeten nemen naar het kasteel?
  • Where do I need to get off? = Waar moet ik uitstappen?
  • How do I get from the bus stop to the castle? = Hoe kom ik van de bushalte naar het kasteel?
  • What time is the last train back to Swansea? = Hoe laat gaat de laatste trein terug naar Swansea?
  • How long will it take to get there? = Hoelang duurt het om daar te komen?
  • You need the number 50 bus to Cardiff Castle. = Je moet bus 50 naar Cardiff Castle hebben.
  • Your stop is in Castle Street. = Je moet uitstappen in Castle Street.
  • The bus stop is directly opposite the castle. = De bushalte ligt recht tegenover het kasteel.
  • It will take about 15 minutes to get there. = Het duurt ongeveer 15 minuten om er te komen.
  • Take the bus to Cardiff Central Station. = Neem de bus naar Cardiff Central Station.
  • The last train to Swansea departs at 11.08 p.m. = De laatste trein naar Swansea vertrekt om 23.08 uur.
  • We're looking for the city centre. = We zijn op zoek naar het (stads)centrum.
  • Are we going the right way? = Gaan we de goede kant op?
  • Can you help us? We’ve lost our way. = Kun je ons helpen? We zijn de weg kwijt.
  • Turn left at the square and you’ll see the stadium across the street. = Sla linksaf op het plein, dan zie je het stadion aan de overkant van de weg.
  • Follow the road and you’ll pass a shopping centre on your right. = Volg de weg, dan kom je langs een winkelcentrum aan je rechterhand.
  • What does the street look like? = Hoe ziet de straat eruit?
  • It’s a big grey building with a tall tower. = Het is een groot grijs gebouw met een hoge toren.
  • We're next to a busy bus stop. = We staan naast een drukke bushalte.
  • There’s a large fountain right in front of me. = Er staat een grote fontein vlak voor me.