- Engels Nederlands
- come home = thuiskomen
- town = stad
- miss = missen
- own = eigen
- also = ook
- best friend = beste vriend
- food = eten
- game computer = spelcomputer
- parents = ouders
- brother = broer
- sister = zus
- family = familie
- mum = mama
- dad = papa
- grandparents = grootouders
- grandfather = grootvader / opa
- grandmother = grootmoeder / oma
- stepfather = stiefvader
- stepmother = stiefmoeder
- foster mother = pleegmoeder
- foster father = pleegvader
- daughter = dochter
- son = zoon
- grandchild = kleinkind
- aunt = tante
- uncle = oom
- cousin = neef / nicht