Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • un cochon = een varken
  • un cageot = een kratje / een kistje / een kratje, kistje
  • là-dessus = erop
  • un fil = een draad
  • marcher = lukken / werken / hier: werken
  • réussir = slagen
  • la vache = de koe
  • La vache! = Krijg nou wat!
  • la vache/la vache! = de koe/krijg nou wat!
  • le lard = het spek
  • être fier de = trots zijn op
  • s'inquiéter = zich ongerust maken
  • en revanche = daarentegen
  • la particularité = de bijzonderheid
  • maladroit = onhandig
  • la collaboration = samenwerking
  • les ciseaux / les ciseaux (m) = de schaar
  • la bataille = het gevecht
  • d'ailleurs = trouwens
  • doué = begaafd
  • augmenter = toenemen
  • habile = handig
  • dépassé = achterhaald
  • héréditaire = erfelijk
  • multiplier = vermenigvuldigen
  • développer = ontwikkelen
  • le palmarès = de ranglijst
  • la quinzaine = het vijftiental
  • dénoncer = aan de kaak stellen
  • tricher = vals spelen / bedriegen / vals spelen, bedriegen
  • sage = wijs
  • aussitôt = onmiddellijk
  • notamment = met name
  • responsable = verantwoordelijk
  • commun = gemeenschappelijk
  • empêcher = verhinderen
  • le musulman = de moslim
  • la musulmane = de moslima
  • le/la musulman/e = de moslim/a
  • mettre à la disposition = ter beschikking stellen
  • inséparable = onafscheidelijk
  • se moquer de = zich niets aantrekken van / belachelijk maken
  • traiter = behandelen / gaan over / behandelen, gaan over
  • souffler = influisteren
  • pareil = hetzelfde
  • menacer = bedreigen
  • une expérience = een ervaring
  • arrêter = arresteren
  • le couteau = het mes
  • créer = scheppen
  • refuser = weigeren
  • vérifier = controleren
  • pourtant = toch / echter / toch, echter
  • draguer = versieren
  • effectivement = inderdaad
  • à force de = door steeds
  • sans cesse = onophoudelijk
  • consciencieux = nauwgezet
  • se salir = zich vies maken
  • le comportement = het gedrag
  • les premiers soins = de eerste hulp
  • représenter = vertegenwoordigen
  • grave = ernstig
  • en général = over het algemeen
  • s'adapter à = zich aanpassen aan
  • à l'égard de = ten aanzien van
  • constituer = vormen
  • s'habituer à = wennen aan
  • l'intérêt / l'intérêt (m) = het nut
  • la profession = het beroep
  • concevable = denkbaar / voorstelbaar / denkbaar, voorstelbaar
  • une attitude = een houding
  • compréhensible = begrijpelijk
  • indispensable = onmisbaar
  • se débrouiller = zich redden
  • accro = verslaafd
  • le SDF / le Sans Domicile Fixe / le SDF (Sans Domicile Fixe) = de dakloze
  • imaginer = voorstellen / inbeelden / voorstellen, inbeelden
  • la valise = de koffer
  • la bêtise = de stommiteit
  • se tromper = zich vergissen
  • gagner sa vie = de kost verdienen
  • licencier = ontslaan
  • insulter = beledigen
  • le malentendu = het misverstand
  • paresseux = lui