Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • sonner = overgaan / klinken
  • la touche = de toets
  • le doigt = de vinger
  • remplir = invullen / vullen
  • le forfait = de bundel
  • combien = hoeveel
  • appuyer = drukken
  • rappeler = terugbellen
  • montrer = laten zien
  • servir à = dienen / gebruikt worden om
  • énerver = irriteren
  • déplacer = verplaatsen
  • l’effort = de poging
  • raccrocher = ophangen
  • l’écran = het scherm
  • le chargeur = de oplader
  • marche / arrêt = aan / uit
  • le mode silencieux = de stille modus
  • le bouton = de knop
  • le bouton accueil = de homeknop
  • la résolution = het voornemen
  • surtout = vooral
  • le chagrin = het verdriet
  • réussir à = slagen voor
  • le mode = de modus / de stand
  • le lieu / l’endroit = de plaats / de plek
  • l’histoire = het verhaal / de geschiedenis
  • la veille = de dag voor / de dag ervoor
  • ressember à = lijken op
  • continuer à = doorgaan met
  • l’espoir = de hoop
  • la perte = het verlies
  • les fournitures scolaires = de schoolbenodigdheden / de benodigdheden
  • l’objectif = het doel
  • en milieu de = midden in
  • le cerveau = het brein / de hersenen
  • la destination = de bestemming
  • la récré / la récréation = de pauze
  • le proviseur = de rector
  • la filière = het profiel
  • redoubler = blijven zitten / doubleren
  • l’orientation = de studiekeuze / de beroepskeuze
  • le bac / le baccalauréat = het eindexamen
  • discuter = praten
  • se présenter = zich voorstellen
  • le plus vite possible = zo snel mogelijk
  • le passe-temps = de hobby
  • le même / la même / les même / les mêmes = dezelfde / hetzelfde
  • en seconde = in de vierde klas
  • correspondre = corresponderen / schrijven
  • le magazine = het tijdschrift
  • aîné = oudste
  • nul = heel slecht
  • oublier = vergeten
  • à bientôt = tot gauw
  • l’émission = de uitzending
  • espérer = hopen
  • la matière = het vak
  • l’allemand = het Duits
  • préférer = liever willen / de voorkeur geven
  • À+ / à plus = tot later
  • regarder la télé = tv-kijken
  • surfer sur Internet = surfen op internet
  • le jeu vidéo = het computerspelletje
  • faire de la danse = dansen
  • le hobby / les hobbies = de hobby / de hobby’s
  • jouer au foot = voetballen
  • reprendre = opnieuw beginnen met
  • en boîte = in de disco / naar de disco
  • sans doute = waarschijnlijk
  • rigoler = lol maken
  • terminer = aflopen / eindigen
  • grave = ernstig
  • convaincre = overtuigen
  • épuisant = uitputtend
  • monter la tente = de tent opzetten
  • le contraire = het tegenovergestelde
  • rassurer = geruststellen
  • tomber amoureux = verliefd worden
  • la confiance = het vertrouwen
  • fils unique / fille unique = enig kind
  • le texto = de sms
  • faire les courses = de boodschappen doen / boodschappen doen
  • le moniteur = de begeleider
  • être habitué à = gewend zijn aan
  • le maillot de bain = het badpak
  • bronzer = zonnen / bruin worden
  • la valise = de koffer
  • s’ennuyer = zich vervelen
  • faire du ski / skier = skiën
  • l’été = de zomer
  • réfléchir = nadenken
  • hebdomadaire = week- / wekelijks
  • avoir envie de = zin hebben om
  • revoir = terugzien
  • je suis désolé = het spijt me
  • s’asseoir = gaan zitten
  • à l’étranger = in het buitenland / naar het buitenland
  • le répondeur = het antwoordapparaat
  • la fermeture = de sluiting
  • prochainement = binnenkort
  • le portable = de mobiele telefoon
  • le cours = de les
  • passer le bac = eindexamen doen
  • reconnaître = herkennen
  • finalement = eigenlijk
  • venir de = zojuist
  • ouvert = geopend
  • non plus = ook niet
  • rentrer = naar huis gaan
  • faire connaissance avec = kennismaken met
  • le rendez-vous = de afspraak
  • partir en vacances = met vakantie gaan
  • la bande = de groep
  • boire un verre = iets drinken