IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Frans
De Uitgeversgroep
FRA 0 op A1-niveau/ FRA A1
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
FRA 0, hoofdstuk 9
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Frans
Nederlands
la langue
=
de taal
les Pays-Bas / la hollande
=
Nederland
le hollandais / la hollandaise
=
de nederlander / nederlandse vrouw
la France
=
Frankrijk
Le Français
=
de Fransman/-vrouw
la Française
=
Fransvrouw
français
=
Frans
la Belgique
=
België
le Belge
=
de Belgische man
la femme belge
=
de Belgische vrouw
belge
=
Belgisch
le Luxembourg
=
Luxemburg
le Luxembourgeois / la Luxembourgeoise
=
de Luxemburger / Luxemburgse
luxembourgeois
=
Luxemburgs
le Letz
=
het Luxemburgs (taal)
la Suisse
=
Zwitserland
le Suisse / la Suisse
=
de Zwitserse man / vrouw
l’alémanique
=
het Zwitser-duits
la capitale
=
de hoofdstad
la ville
=
de stad
le village
=
het dorp
la province
=
de provincie
le département
=
het departement
un habitant
=
een inwoner
la montagne
=
het gebergte
le mont
=
de berg
la colline
=
de heuvel
le pays accidenté
=
het heuvelachtige land
le pays plat
=
het vlakke land
la rivière
=
de rivier
le Rhône
=
de Rhône
la mer
=
de zee
le lac
=
het meer
le Lac Léman
=
het Meer van Genève
la Méditerranée
=
de Middellandse Zee
la Mer du nord
=
de noordzee
la plage
=
het strand
la côte/le littoral
=
de kust
le sable
=
het zand
au bord de la mer
=
aan de kust
les wadden
=
de wadden
les dunes
=
de duinen
les champs de tulipes
=
de bollenvelden
derrière
=
achter
la promenade/la randonnée
=
de wandeling
le sport nautique
=
de watersport
la piste cyclable
=
het fietspad
le vélo/la bicyclette
=
de fiets
indiquer/baliser
=
aangeven
se promener
=
wandelen
dans le nord
=
in het noorden
dans l’est
=
in het oosten
dans le Sud
=
in het zuiden
dans l’Ouest
=
in het westen
les gens
=
de mensen
la voisine
=
de buurvrouw
le voisin
=
de buur
le pays voisin
=
het buurland
partir pour
=
vertrekken naar
compter
=
tellen
trouver
=
vinden
posséder
=
bezitten
longer
=
liggen naast
important
=
belangrijk
environ/à peu près
=
ongeveer
les environs
=
de omgeving
le chômeur
=
de werkloze
quelques bâtiments
=
enige gebouwen
seulement
=
slechts
presque
=
bijna
beaucoup
=
veel
surtout
=
vooral
proche
=
dichtbij
le siège
=
het hoofdkantoor / de zetel
voisin
=
naastgelegen
une île
=
een eiland
Bruxelles
=
Brussel
la Communauté européenne
=
de europese Gemeenschap
Anvers
=
Antwerpen
Gand
=
Gent
Liège
=
Luik
Bastogne
=
Bastenaken
L’escaut
=
de Schelde
Le Rhin
=
de Rijn
Paris
=
Parijs
en Alsace
=
in de Elsace
Fribourg
=
Freiburg