Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • apparemment = blijkbaar
  • supposer = veronderstellen
  • le maillot de bain = de zwembroek
  • absolument = absoluut
  • s’occuper de = zorgen voor
  • porter plainte = een klacht indienen
  • pas mal de = heel wat
  • à côté de = naast
  • la connexion = de verbinding
  • arriver à = erin slagen om
  • au fond de = achterin / achteraan
  • l’emplacement (m) = de kampeerplaats
  • le bloc sanitaire = het toiletgebouw
  • le sable = het zand
  • il est interdit = het is verboden
  • satisfait = tevreden
  • tant mieux = gelukkig / des te beter
  • se libérer = vrijkomen
  • résoudre = oplossen / verhelpen / oplossen
  • le séjour = het verblijf
  • rembourser = terugbetalen
  • près de = dicht bij
  • gratuit = gratis
  • ennuyeux = vervelend
  • compris = inbegrepen
  • la réduction = de korting
  • planter / démonter la tente = de tent opzetten / afbreken
  • la lampe de poche = de zaklamp
  • le feu de camp = het kampvuur
  • le fauteuil pliant = de klapstoel
  • l’ouvre-boîte (m) = de blikopener
  • dormir à la belle étoile = in de openlucht slapen
  • le matelas pneumatique = het luchtbed
  • le piquet = de haring
  • le campeur = de kampeerder
  • le sac de couchage = de slaapzak
  • découvrir = ontdekken
  • aux environs de = in de omgeving van
  • le mécanicien = de monteur
  • le service de dépannage = de pechservice
  • poursuivre = voortzetten
  • à l’avance = van tevoren
  • formidable = geweldig
  • la panne de voiture = de autopech
  • quelque part = ergens
  • le niveau d’huile = het oliepeil
  • ne quittez pas = blijf aan de lijn
  • la nuit tombe = het wordt donker
  • répondre = opnemen (van telefoon)
  • la batterie = de accu
  • la pression = de spanning (van een band)
  • en moins d’une heure = binnen een uur
  • faire le plein = tanken
  • en ce moment = momenteel
  • en liquide = contant
  • le moteur = de motor
  • le coup de téléphone / coup de fil = het telefoontje
  • effectivement = inderdaad
  • l’assurance (f) = de verzekering
  • la portière = het portier
  • la plaque d’immatriculation = het nummerbord
  • le frein = de rem
  • le pot d’échappement = de uitlaat
  • le phare = de koplamp
  • le rétroviseur = de achteruitkijkspiegel
  • l’essuie-glace (m) = de ruitenwisser
  • le pneu = de band
  • le coffre = de kofferbak
  • remarquer = (op)merken
  • être en colère = woedend zijn
  • frapper = slaan
  • grièvement = ernstig
  • agresser = aanvallen
  • avoir peur = schrikken
  • Comment il se porte ? = Hoe gaat het met hem?
  • hospitaliser = in het ziekenhuis opnemen
  • se dépêcher = zich haasten
  • s’attendre à = verwachten
  • recommander / conseiller = aanbevelen
  • se mêler de = zich bemoeien met
  • le coup de pied = de schop / trap
  • distrait = afgeleid
  • l’indication (f) = het teken / de aanwijzing
  • être en train de = bezig zijn met
  • le réveil = de wekker
  • avertir = waarschuwen
  • menacer = bedreigen
  • s’embrasser = zoenen
  • l’école des beaux-arts (f) = de kunstacademie
  • la statue = het standbeeld
  • la peinture = het schilderij
  • le croquis = de schets
  • le musée d’art moderne = het museum voor moderne kunst
  • l’œuvre d’art (f) = het kunstwerk
  • la sculpture = het beeldhouwwerk
  • l’autoportrait (m) = het zelfportret
  • la nature morte = het stilleven
  • l’exposition (f) = de tentoonstelling
  • le policier = de thriller / politiefilm
  • le retour en arrière = de flashback
  • la description = de beschrijving
  • sortir = uitkomen (van film)
  • interpréter un rôle = een rol spelen
  • l’écrivain (m) / l’auteur (m) = de schrijver
  • le personnage principal = de hoofdpersoon
  • le metteur en scène = de regisseur
  • le dénouement = de ontknoping
  • la tension / le suspense = de spanning
  • expérimenté = met ervaring
  • le narrateur = de verteller
  • se dérouler = zich afspelen
  • le personnage = het personage
  • l’introduction (f) = de inleiding
  • l’amateur (m) = de liefhebber
  • porter sur = gaan over
  • surprenant = verrassend
  • à mon avis = naar mijn mening
  • le récit / l’histoire (f) = het verhaal
  • le physique = het uiterlijk
  • l’espace (m) = de ruimte
  • finir = aflopen
  • l’époque (f) = het tijdperk
  • à la Une = op de voorpagina
  • le moteur de recherche = de zoekmachine
  • la télé-réalité = de reality-tv
  • le journal = de krant
  • le mot de passe = het wachtwoord
  • le tirage = de oplage
  • le magazine / la revue = het tijdschrift
  • en ligne = online
  • le quotidien = het dagblad
  • le lien = de link