IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Frans
Malmberg
D'accord2
5vwo
5vwo-H4-FN
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Frans
Nederlands
affranchir
=
frankeren
gaspiller
=
verspillen
jeter
=
werpen
l’eau potable
=
het drinkwater
l’élevage intensif
=
de intensieve veehouderij
la croissance sous verre
=
de glasteelt
la forêt en zone tropicale
=
het tropisch oerwoud
la largeur
=
de breedte
la particule
=
het deeltje
la pile
=
de batterij
la pollution
=
de vervuiling
le bouleversement climatique
=
de klimaatschommeling
le gaz à effet de serre
=
het broeikasgas
le méfait
=
het kwalijke gevolg
le pesticide
=
het bestrijdingsmiddel
le ralentissement
=
de snelheidsvermindering
le recyclage
=
het hergebruik
le réfrigérateur
=
de koelkast
le renouvellement
=
de vernieuwing
le surplus
=
het overschot
les déchets
=
het afval
les déjections
=
de uitwerpselen
les ressources
=
de hulpbronnen / de bronnen
portatif
=
draagbaar
rejeter
=
uitstoten
trier
=
scheiden
un accumulateur
=
een accu
un hypermarché
=
een grote supermarkt
une imprimante
=
een printer
achever
=
beëindigen
adresser à
=
richten tot
énième
=
zoveelste
épargner
=
sparen
évoquer
=
oproepen
la peau
=
de huid
le gérant
=
de bedrijfsleider
le pays natal
=
het geboorteland
le récit
=
het verhaal
quitter
=
verlaten
rémunérer
=
betalen
suspendre
=
uitstellen
un emploi
=
een baan
un employeur
=
een werkgever
une entreprise
=
een bedrijf
une entrevue / un entretien
=
een gesprek
angoisser
=
angstig maken
en détresse
=
in nood
le malaise
=
het gevoel van onbehagen
le secours
=
de hulp
plaisanter
=
een grapje maken
s’apercevoir
=
bemerken
se réconcilier avec
=
zich verzoenen met
à mi-temps
=
parttime
à plein temps
=
fulltime
avoir lieu
=
plaatsvinden
bien parler le français
=
goed Frans spreken
démissionner
=
ontslag nemen
élire
=
kiezen
en cours de
=
tijdens
en dehors de
=
buiten
en soirée
=
‘s avonds
encourager
=
aanmoedigen
être disponible
=
beschikbaar zijn
être ravi de
=
verheugd zijn om
la culture de la vigne
=
de wijnbouw
la mairie
=
het gemeentehuis
le citoyen
=
de burger
le commerce
=
de handel
le fromage de chèvre
=
de geitenkaas
le mandat
=
de ambtsperiode
le milieu hospitalier
=
de ziekenhuisomgeving
le prédécesseur
=
de voorganger
le rendez-vous
=
de afspraak
le vignoble
=
de wijngaard
les élections
=
de verkiezingen
municipal
=
gemeenteraads
obtenir
=
verkrijgen
perché sur
=
hooggelegen op
principal
=
voornaamste
rocheux
=
rotsachtig
un adjoint
=
een wethouder
un administré
=
een burger
une altitude
=
een hoogte
voter pour
=
stemmen op
afin de
=
om
ancien
=
oud
assurer
=
zeker stellen
embaucher
=
in dienst nemen
être attractif pour
=
aantrekkelijk zijn voor
la clientèle
=
de klantenkring
la perception
=
het beeld
la propriété de famille
=
het familiebezit
la survie financière
=
het financiële voortbestaan
le patrimoine français
=
het Franse erfgoed
les mains-d’oeuvre
=
de arbeidskrachten
malmener
=
mishandelen
performant
=
hoge prestaties leverend
répandu
=
verspreid
une écurie
=
een paardenstal
la vendange
=
de wijnoogst
vendanger
=
oogsten
la baie
=
de bes
le viticulteur
=
de wijnboer
le vigneron
=
de wijnbouwer
cueillir à la main
=
met de hand plukken
la grappe
=
de tros
le raisin
=
de druif
la vigne
=
de wijnstok
la cave
=
de wijnkelder
déguster du vin
=
wijn proeven
le chauffage
=
de verwarming
s’y faire
=
eraan wennen
échouer
=
mislukken
une aiguille
=
een wijzer
la toux
=
de hoest
en se penchant sur
=
terwijl hij zich buigt over
la formation rémunérée
=
de betaalde opleiding
saisir
=
begrijpen
desserrer
=
losmaken
cocher
=
aankruisen
vexant
=
kwetsend
à la rigueur
=
desnoods
un échec
=
een mislukking
le boulot
=
het werk
il m’en faut peu
=
ik heb maar weinig nodig
avouer
=
bekennen
un brin
=
een beetje
mal à l’aise
=
niet op zijn gemak
redouter
=
vrezen
davantage
=
meer
doué
=
begaafd
à voix basse
=
zachtjes
la perturbation
=
de storing
le souffle
=
de adem
contaminer
=
besmetten
convaincre
=
overtuigen
empêcher de
=
verhinderen te
fuir
=
vluchten
l’Occident
=
het Westen
la bonne
=
het dienstmeisje
la servitude
=
de onderdrukking
soit ... soit
=
hetzij … hetzij
témoigner
=
getuigen
un esclave
=
een slaaf
voire
=
en zelfs