Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • Qu’est-ce qu’il y a? = Wat is er?
  • Qu’est-ce qui ne va pas? = Wat scheelt eraan?
  • Où avez-vous mal? = Waar heeft u pijn?
  • Vous avez de la fièvre? = Heeft u koorts?
  • Je prends votre température. = Ik neem uw temperatuur op.
  • Je fais une ordonnance. = Ik schrijf een recept uit.
  • Je suis malade. = Ik ben ziek.
  • Je suis blessé. = Ik ben gewond.
  • J’ai mal à … = Ik heb pijn aan / in …
  • Oui, j’ai de la fièvre. = Ja, ik heb koorts.
  • Non, je n’ai pas de fièvre. = Nee, ik heb geen koorts.
  • Je ne sais pas. = Dat weet ik niet.
  • Avez-vous un sparadrap, des bandages? = Heeft u een pleister, verband?
  • Avez-vous des pastilles pour la gorge? = Heeft u pilletjes voor de keel?
  • Avez-vous des gouttes pour les oreilles? = Heeft u oordruppels?
  • Avez-vous des gouttes pour le nez? = Heeft u neusdruppels?
  • Avez-vous de la crème solaire? = Heeft u zonnebrandcrème?
  • Avez-vous quelque chose contre les ampoules? = Heeft u iets tegen blaren?
  • Avez-vous un gel contre les piqûres d’insectes? = Heeft u een gel tegen insectenbeten?
  • Prendre un comprimé trois fois par jour. = Drie keer per dag een tablet innemen.
  • Avant le repas, après le repas. = Voor de maaltijd, na de maaltijd.
  • À prendre en dehors des repas. = Niet tijdens de maaltijd innemen.
  • Usage externe. = Uitwendig gebruik.