Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • Qui est-ce? / C’est qui? = Wie is dat?
  • Qu’est-ce que c’est? / C’est quoi? = Wat is dat?
  • C’est Marie-Henriette. = Dat is Marie-Henriette.
  • C’est mon grand-père. = Dat is mijn grootvader.
  • C’est un nouveau film français. = Dat is een nieuwe Franse film.
  • C’est une invitation secrète. = Dat is een geheime uitnodiging.
  • Tu peux venir? = Kun je komen?
  • Vous pouvez venir? = Kunnen jullie komen? / Kunt u komen?
  • Merci pour l’invitation. = Bedankt voor de uitnodiging.
  • Oui, bien sûr. Je viens. = Ja, natuurlijk. Ik kom.
  • Oui, nous venons. = Ja, wij komen.
  • Oui, d’accord. = Ja, afgesproken.
  • Oui, volontiers. = Ja, graag.
  • Non, je ne peux pas venir. = Nee, ik kan niet komen.
  • Non, nous ne pouvons pas venir. = Nee, wij kunnen niet komen.
  • Non, je regrette. = Nee, het spijt me.
  • Désolé, je ne peux pas venir. / Désolée, je ne peux pas venir. = Het spijt me erg, ik kan niet komen.
  • C’est un truc où on peut loger. = Het is een ding waarin je kunt logeren.
  • C’est un truc où on peut loger, un gîte. = Het is een ding waarin je kunt logeren, een huisje.
  • C’est quelque chose de bon qu’on mange pour un anniversaire. = Het is iets lekkers om te eten op een verjaardag.
  • C’est quelque chose de bon qu’on mange pour un anniversaire, un gâteau. = Het is iets lekkers om te eten op een verjaardag, een taart.
  • C’est un petit animal gris. = Het is een klein grijs dier.
  • C’est un petit animal gris, une souris. = Het is een klein grijs dier, een muis.
  • C’est une personne qui chante bien. = Het is een persoon die goed zingt.
  • C’est une personne qui chante bien, un chanteur. = Het is een persoon die goed zingt, een zanger.
  • C’est une personne qui chante bien, une chanteuse. = Het is een persoon die goed zingt, een zangeres.
  • La fête commence à quelle heure? = Hoe laat begint het feest?
  • La fête finit à quelle heure? = Hoe laat eindigt het feest?
  • La fête commence à huit heures. = Het feest begint om acht uur.
  • La fête finit à onze heures. = Het feest eindigt om elf uur.
  • Le match commence à 15 heures et il finit à 16 heures 45. = De wedstrijd begint om 15 uur en eindigt om 16 uur 45.
  • Le cours est de trois heures à quatre heures. = De les is van drie tot vier uur.
  • Le restaurant est ouvert à partir de six heures jusqu’à dix heures. = Het restaurant is geopend vanaf zes uur tot tien uur.
  • Les vacances durent du 16 au 25 février. = De vakantie duurt van 16 tot 25 februari.