Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • couvert / couverte = bedekt / overdekt
  • désigner = bedoelen
  • en général = in het algemeen / over het algemeen
  • entraîner = met zich meebrengen / tot gevolg hebben
  • faire partie de = deel uitmaken van
  • humide = vochtig
  • la capitale = de hoofdstad
  • la dépression = de depressie
  • la perturbation = de storing
  • le mauvais temps = het slechte weer
  • nuageux = bewolkt
  • un orage = een storm / onweer
  • une averse = een hevige bui
  • une éclaircie = een opklaring
  • arriver à = slagen in
  • avoir la pêche = in topvorm zijn
  • bafouiller = hakkelen
  • bouger = bewegen
  • ça fait chaud au cœur = het is hartverwarmend
  • empêcher de = beletten
  • entretenir = onderhouden
  • faciliter = vergemakkelijken / makkelijker maken
  • faire preuve de = blijk geven van
  • l’adieu = het afscheid
  • la confiance = het vertrouwen
  • la volonté = de wil
  • le chagrin = het verdriet
  • le sourire = de glimlach
  • montrer = laten zien
  • ouvert = open
  • s’échanger = uitwisselen
  • bavard = kletserig
  • commun = gemeen
  • confier = toevertrouwen
  • embellir = mooi maken
  • en vrai = in het echt
  • faire une plaisanterie = een grap maken
  • il vaut mieux = het is beter
  • l’origine = de oorsprong / de afkomst
  • la voix = de stem
  • marcher = lopen
  • prévoir = voorzien / van plan zijn
  • ressembler = lijken op
  • rigoler = lol hebben / lachen
  • rire = lachen
  • se cacher = zich verstoppen
  • un coup de fil = een telefoongesprek
  • un échange = een uitwisseling
  • un pote = een vriend
  • un tas de = veel
  • à peine = nauwelijks
  • attraper = vangen
  • au bout de = na verloop van / aan het einde van
  • avoir envie de = zin hebben om
  • avouer = toegeven
  • bien s’entendre = goed met elkaar vinden / goed met elkaar kunnen vinden
  • craquer = voor elkaar vallen / voor iemand vallen
  • éclater = uiteenbarsten
  • empêcher = verhinderen
  • impérissable = blijvend
  • inséparable = onafscheidelijk
  • la chaleur = de warmte
  • la chasse = de jacht
  • ne m’enchante pas = vind ik niets aan
  • papoter = kletsen
  • pleurer = huilen
  • rejoindre = zich voegen bij
  • sceller = bekrachtigen / bezegelen
  • scotcher = vastplakken
  • se séparer = uit elkaar gaan
  • souder = aan elkaar hechten
  • un coin = een hoek
  • une larme = een traan
  • accéder à = toegang krijgen tot
  • ample = ruim / breed
  • d’autant plus que = te meer daar
  • dépenser = uitgeven
  • désormais = voortaan
  • hésiter = aarzelen
  • l’avant-garde = de voorhoede
  • la séduction = de verleiding / het verleiden
  • le fond de teint = de foundation
  • le maquillage = de make-up
  • le monde à l’envers = de wereld op z’n kop
  • le soin = de zorg / de verzorging
  • porter = dragen
  • soigné = verzorgd