Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Frans Nederlands
  • avoir peur de = bang zijn voor
  • appeler / téléphoner à = bellen
  • redoubler une classe = blijven zitten (op school) / blijven zitten
  • se fâcher = boos worden
  • oser = durven
  • ainsi = aldus
  • une signature = een handtekening
  • le prof principal = de mentor
  • la nouvelle = het nieuwtje
  • le bulletin = het rapport
  • un petit ami / une petite amie = een vriendje / een vriendinnetje
  • avoir raison = gelijk hebben
  • rigolo / marrant = grappig
  • mentir = liegen
  • peut-être = misschien
  • avoir tort = ongelijk hebben
  • priver de = ontzeggen
  • exagérer = overdrijven
  • être déçu = teleurgesteld zijn
  • consoler = troosten
  • cacher = verbergen
  • interdire = verbieden
  • C’est insupportable! = Dat is onverdraaglijk!
  • Je suppose que = Ik veronderstel dat
  • Tu t’imagines? = Kun jij je dat voorstellen?
  • Ne t’inquiète pas. = Maak je geen zorgen.
  • Pourquoi a-t-il fait cela? = Waarom heeft hij dat gedaan?
  • Qu’est-ce qu’il y a? = Wat is er aan de hand?
  • Qu’est-ce qui s’est passé? = Wat is er gebeurd?
  • la décision = de beslissing
  • l’attitude = de houding / een houding
  • la chance = de kans
  • avoir l’âge de = de leeftijd hebben om
  • s’entendre bien = goed met elkaar kunnen opschieten
  • C’est encore pire. = Het is nog erger.
  • Ça va s’arranger. = Het zal goedkomen.
  • Je ne sais plus quoi faire. = Ik weet niet meer wat ik moet doen.
  • avoir le droit de / pouvoir = mogen
  • invivable = onleefbaar
  • convaincre = overtuigen
  • déranger = storen
  • contre = tegen
  • quand même = toch
  • permettre = toestaan
  • expliquer = uitleggen
  • rendre triste = verdrietig maken
  • avoir confiance en = vertrouwen hebben in
  • apprécier = waarderen
  • désespéré = wanhopig
  • refuser = weigeren
  • le plus souvent possible = zo vaak mogelijk