IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Frans
Malmberg
D'accord3
56v
5-6vwo-H5-FN
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Frans
Nederlands
à peu près
=
bijna / ongeveer
apte à
=
in staat tot
auparavant
=
daarvoor
avoir de quoi vivre
=
genoeg hebben om van te leven
avoir droit à
=
recht hebben op
congelé
=
diepvries-
convivial
=
gezellig
essentiellement
=
voornamelijk
estimer
=
schatten
gérer
=
beheren
l’étagère (v)
=
het wandrek
la dignité
=
de waardigheid
la fiche
=
de kaart
la gestionnaire
=
de beheerder
la retraite
=
het pensioen
la veille
=
de vorige avond
le lendemain
=
de volgende dag
le lien
=
de band
le montant
=
het bedrag
le panier
=
het boodschappenmandje
les lentilles
=
de linzen
les moyens
=
de middelen
les pâtes
=
de pasta
lors de
=
tijdens
récupérer
=
ophalen
rompre
=
verbreken
un atelier de cuisine
=
een workshop koken
un plat cuisiné
=
een kant-en-klaargerecht
une famille monoparentale
=
een eenoudergezin
vraisemblablement
=
hoogstwaarschijnlijk
économe
=
zuinig
l’environnement (m)
=
het milieu
l’angoisse (v)
=
de angst
le jugement
=
het oordeel
les courses
=
de boodschappen
nourrir
=
voeden
prévoir
=
voorzien
révéler
=
onthullen
transmettre
=
overdragen
un aliment
=
een voedingsmiddel
à perte de vue
=
onafzienbaar
au profit de
=
ten gunste van
citadin
=
stedelijk
déserter
=
verlaten
garder à l’esprit
=
in gedachten houden
l’agrément (m)
=
het genoegen
l’arbre (m)
=
de boom
l’herbe (v)
=
het gras
la campagne
=
het platteland
lassé de
=
vermoeid
la majorité
=
de meerderheid
quotidien(ne)
=
dagelijks
la terre
=
de grond
la verdure
=
het groen
le bitume
=
het asfalt
le champ
=
het veld
le chemin
=
de weg
le spectacle
=
de voorstelling
vague
=
vaag
près les uns des autres
=
dicht bij elkaar
ravi
=
dolblij
recevoir des gens
=
mensen ontvangen
sans aucun doute
=
zonder twijfel
tenter
=
proberen
des bocaux en verre
=
glazen potten
le déchet
=
het afval
être issu de
=
afkomstig zijn van
insister
=
aandringen
la joue
=
de wang
persuader
=
overtuigen
progressivement
=
geleidelijk
ranger
=
opruimen
la récup’ (récupération)
=
de kringloop
réduire
=
verminderen
relever un défi
=
een uitdaging aangaan
la sobriété
=
de soberheid
la source
=
de bron
si bien que
=
zodat
superflu
=
overbodig
au cours de
=
in de loop van
hésiter
=
aarzelen
l’agence de voyages (v)
=
het reisbureau
l’essence (v)
=
de benzine
l’exode rural (m)
=
de leegloop van het platteland
la baisse
=
de daling
la contestation
=
de tegenwerping
la valise
=
de koffer
la vogue
=
de trend
le baigneur
=
de badgast
le mode de vie
=
de levensstijl
le pouvoir d’achat
=
de koopkracht
le propriétaire
=
de eigenaar
le sentier
=
het voetpad
les congés payés
=
de betaalde vakantie
passer l’hiver
=
de winter doorbrengen
se distinguer
=
zich onderscheiden
un randonneur
=
een wandelaar
une hausse
=
een verhoging
une résidence secondaire
=
een tweede huis