IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Italiaans
Prisma - Italiaans voor zelfstudie - 1
Hoofdstuk 13 - Les 13
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Italiaans
Nederlands
alzarsi
=
opstaan
verso le 8
=
tegen 8 uur
svegliarsi
=
wakker worden
lavarsi
=
zich wassen
il rumore
=
het lawaai
il tempo libero
=
de vrije tijd
l’intervistatore
=
de interviewer
chiamarsi
=
heten
l’hobby (m. onv.)
=
de hobby
interessarsi di
=
zich interesseren voor
lo sport
=
de sport
giocare a calcio
=
voetballen
lo stadio
=
het stadion
la partita
=
hier: de voetbalwedstrijd
niente di speciale
=
niets bijzonders
tardi
=
laat
la stazione
=
het station
fermarsi
=
stoppen
fare colazione
=
ontbijten
la tivù
=
de tv
la radio
=
de radio
leggere
=
lezen
rilassarsi
=
zich ontspannen
soprattutto
=
vooral
la psicoanalisi
=
de psychoanalyse
lo psicologo
=
de psycholoog
la passione
=
de passie
l’ossessione (vr.)
=
de obsessie
il peperone
=
de paprika
credere a
=
geloven in
quello che
=
dat wat
l’adulto
=
de volwassene
raccontare
=
vertellen
fa
=
geleden
la sciocchezza
=
de onzin
raccontare su
=
vertellen over
i genitori
=
de ouders
ricordarsi
=
zich herinneren
diventare
=
worden
normale
=
normaal
lo scherzo
=
het geintje
una volta
=
een keer; vroeger
la caratteristica
=
de eigenschap
il popolo
=
het volk
latino
=
Latijns
la coca cola
=
de coca cola
la rana
=
de kikker
la pancia
=
de buik
la paura
=
de angst
avere paura di qualcosa
=
bang zijn voor iets
il caso
=
het geval
probabilmente
=
waarschijnlijk
la fissazione
=
de fixatie
l’interesse (m.)
=
de interesse, de belangstelling
amare
=
houden van
l’animale (m.)
=
het dier
il cane
=
de hond
andare a cavallo
=
paardrijden
il cavallo
=
het paard
l’illustrazione (vr.)
=
de illustratie
che libri?
=
wat voor boeken?
praticare sport
=
sporten beoefenen
sciare
=
skiën
la Formula 1
=
de Formule 1
la gara
=
de wedstrijd
essere interessato a
=
geïnteresseerd zijn in / belangstelling hebben voor
preferito
=
lievelings
urrà!
=
hoera!
l’origine (vr.)
=
de oorsprong
di che colore è ...?
=
wat voor kleur heeft ...?
il colore
=
de kleur
l’identificazione (vr.)
=
de identificatie
la giornata
=
de dag
l’ospite (m. / vr.)
=
de gast
la passeggiata
=
de wandeling
la montagna
=
de berg
in montagna
=
in de bergen; de bergen in
sportivo
=
sportief
salire
=
klimmen
il laghetto
=
het meertje
il metro
=
de meter
magnifico
=
prachtig
il paesaggio
=
het landschap
dopo aver mangiato
=
nadat we gegeten hadden; na gegeten te hebben
il rifugio
=
de berghut
riposarsi
=
uitrusten
la piscina
=
het zwembad
fare il bagno
=
zwemmen
il tempo
=
de tijd; het weer
stare al sole
=
in de zon zitten
il sole
=
de zon
abbronzato
=
bruin
la cena
=
het diner
andare a letto
=
naar bed gaan
ha piovuto
=
het heeft geregend
piovere
=
regenen
continuamente
=
continu
per questo
=
daarom
la mostra
=
de tentoonstelling
il museo civico
=
het gemeentelijk museum
il museo
=
het museum
il pittore
=
de schilder
locale
=
plaatselijk
l’arte (vr.)
=
de kunst
dispone di
=
beschikt over
disporre di
=
beschikken over
alcuni (-e)
=
enkele
la statua
=
het beeld
romano
=
Romeins
l’affresco
=
het fresco
medievale
=
middeleeuws
il dipinto
=
de schildering
a dire la verità
=
om de waarheid te zeggen; eerlijk gezegd
la verità
=
de waarheid
niente di straordinario
=
niets uitzonderlijks
chiacchierare
=
kletsen
nonostante
=
ondanks
la pioggia
=
de regen
divertirsi
=
zich amuseren
affettuoso
=
hartelijk
il saluto
=
de groet
salutare
=
groeten
dimenticare
=
vergeten
annaffiare
=
water geven
la pianta
=
de plant