IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Latijn
Pegasus
Hoofdstuk 5
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Latijn
Nederlands
mēnsa (mensae)
=
de tafel
nāvis (nāv-is, v.)
=
het schip
cupidus (~a, ~um)
=
vol verlangen naar
mīrus (~a, ~um)
=
wonderlijk
nūllus (~a, ~um)
=
geen
pauci (~ae, ~a)
=
weinig; enkele
agere (agō)
=
(voort)drijven; doen
bibere (bibō)
=
drinken
cognōscere (cognōscō)
=
leren kennen; vernemen
dēsinere (dēsinō)
=
ophouden
dicere (dīcō)
=
zeggen; spreken; noemen
emere (emō)
=
kopen
intellegere (intellegō)
=
begrijpen
legere (legō)
=
lezen; kiezen; verzamelen
ostendere (ostendō)
=
tonen
quaerere (quaerō)
=
zoeken; vragen
sūmere (sūmō)
=
nemen
vendere (vendō)
=
verkopen
vivere (vīvō)
=
leven
hospes (hospit-is, m.)
=
de gast; de gastheer
pons (pont-is, m.)
=
de brug
aestās (aestāt-is, v.)
=
de zomer
audēre (audeō)
=
durven
docere (doceō)
=
onderwijzen
tegere (tegō)
=
bedekken; beschermen
metuere (metuō)
=
vrezen
cōnsīdere (cōnsīdō)
=
gaan zitten
dēpōnere (dēpōnō)
=
neerleggen
discere (discō)
=
studeren
dūcere (dūcō)
=
leiden
lūdere (lūdō)
=
spelen; bespotten
mittere (mittō)
=
zenden; laten gaan
pōnere (pōnō)
=
plaatsen; neerleggen
relinquere (relinquō)
=
achterlaten; verlaten
vertere (vertō)
=
omkeren; veranderen in
vincere (vincō)
=
overwinnen; overtreffen
visere (vīsō)
=
bezoeken
recipere (recipiō)
=
ontvangen
hīc (bijwoord)
=
hier
ira (irae)
=
de woede
poena (poenae)
=
de boete; de straf
studium (studiī)
=
de studie; de sympathie; de ijver
famēs (fam-is, v.)
=
de honger
fraus (fraud-is, v.)
=
het bedrog
iubēre (iubeō)
=
bevelen
surgere (surgō)
=
opstaan
sentīre (sentiō)
=
voelen; merken; menen
audācia (audāciae)
=
de moed
constantia (cōnstantiae)
=
de volharding
silentium (silentiī)
=
de stilte
hiems (hiem-is, v.)
=
de winter
virtūs (virtūt-is, v.)
=
de kwaliteit; de dapperheid
angustus (~a, ~um)
=
smal
tūtus (~a, ~um)
=
veilig
cadere (cadō)
=
vallen
currere (currō)
=
lopen
petere (petō)
=
gaan naar; vragen
poscere (poscō)
=
eisen
errāre (errō)
=
zwerven; zich vergissen
flēre (fleō)
=
wenen; bewenen
canere (canō)
=
zingen; bezingen
fingere (fingō)
=
vormen; verzinnen
fluere (fluō)
=
vloeien
ubi? (bijwoord)
=
waar?
ad (acc.)
=
naar; (tot) bij
ante (acc.)
=
vōōr
apud (acc.)
=
bij
inter (acc.)
=
tussen; tijdens
per (acc.)
=
door; gedurende
post (acc.)
=
achter; na
praeter (acc.)
=
voorbij; behalve
cum (abl.)
=
met
dē (abl.)
=
van; over (De kat springt van de muur. Hij vertelt een verhaal over Tantalus.)
e of ex (abl.)
=
uit; vanaf
sine (abl.)
=
zonder
sub (abl.)
=
onder; omstreeks
in (acc.)
=
naar; tegen
in (abl.)
=
in; op
saxum (saxī)
=
het rotsblok
celeritās (celeritāt-is, v.)
=
de snelheid
hūmānus (~a, ~um)
=
menselijk; beschaafd
fiberāre (līberō)
=
bevrijden
volāre (volō)
=
vliegen
caedere (caedō)
=
hakken; doden
dēscendere (dēscendō)
=
afdalen
haurīre (hauriō)
=
uitscheppen; opslokken
dēicere (dēciō)
=
naar beneden werpen; verdrijven
sē (persoonlijk voornaamwoord)
=
zich
ūnā (bijwoord)
=
samen