IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Pools
Boom
Van start
5 Iets afspreken (alle woorden)
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Pools
Nederlands
polecać
=
aanraden
przyszły, następny
=
aanstaand(e)
jeśli, jak
=
als
kolacja
=
avondeten (het)
grilować
=
barbecueën
zamawiać
=
bestellen
piwko
=
biertje (het), biertjes
wiadomość
=
boodschap (de)
bułka
=
broodje (het), broodjes
zupełny
=
compleet
deser
=
dessert (het), desserts
iść dalej
=
doorgaan
podawać
=
doorgeven
mail
=
e-mail (de), e-mails
przyjdzie
=
eraan (komt eraan)
jeść, jedzenie
=
eten
egzamin
=
examen (het), examens
garaż
=
garage (de), garages
używać
=
gebruikt (gebruiken)
jeść, zjeść
=
gegeten (eten)
słyszeć, słyszałem
=
gehoord (horen)
pieniądze
=
geld (het)
zamknięte
=
gesloten
smakowało
=
gesmaakt (smaken)
warzywa
=
groete
pozdrowienia
=
groetjes
róg
=
hoek (de), hoeken
danie główne
=
hoofdgerecht (het), hoofdgerechten
rzeczywiście
=
inderdaad
zepsute
=
kapot
wybór
=
keuze (de), keuzes
wybierać
=
kiezen
gotowe
=
klaar
brzmieć
=
klinkt, klinken
gotować
=
koken
następne
=
komend(e)
zgubione
=
kwijt
zostaw to
=
laat (laat maar zitten)
lunch
=
lunch (de)
kawiarnia
=
lunchcafe (het), lunchcafes
iść z kimś
=
meegaan
karta menu
=
menukaart (de), menukaarten
z
=
met
zmęczony
=
moe
po
=
na
obok
=
naast
negatywne
=
negatief
kelner
=
ober (de), obers
czy
=
of
ponieważ
=
omdat
śniadanie
=
ontbijt (het)
na
=
op
za dwa dni
=
over (over twee dagen)
makaron
=
pasta (de), pasta’s
osoba
=
persoon (de), personen
piknik
=
picknick (de), picknicks
robić piknik
=
picknicken
pizza
=
pizza (de), pizza’s
plan
=
plan (het), plannen
pozytywnie
=
positief
prywatnie
=
privé
zgadywać
=
raad (raden)
pada deszcz
=
regent (regenen)
rachunek, paragon
=
rekening (de),rekeningen
rezerwować
=
reserveren
reszta
=
rest (de)
restauracja
=
restaurant (het), restaurants
wołać
=
roepen
obraz
=
schilderij (het), schilderijen
atmosfera
=
sfeer (de)
klucz
=
sleutel (de), sleutels
smakować
=
smaakt (smaken)
smacznego
=
smakelijk
bar
=
snackbar (de), snackbars
portale społecznościowe
=
sociale media (de)
ekscytujące
=
spannend
wysyłać
=
stuurt (sturen)
dentysta
=
tandarts (de), tandartsen
torebka
=
tas (de), tassen
dzwonić przez telefon
=
telefoneren
telefon
=
telefoon (de), telefoons
rozmowa telefoniczna
=
telefoongesprek (het) -gesprekken
na koniec
=
ten slotte
taras
=
terras (het), terrassen
oddzwaniać
=
terugbelt, terugbellen
deser
=
toetje (het), toetjes
test
=
toets (de), toetsen
jestem głodny
=
trek (ik heb trek)
pomiędzy
=
tussen
uda się
=
uitkomen (komt dat uit)
wakacje
=
vakantie (de), vakanties
zapominać
=
vergeet, vergeten
opowieść
=
verhaal (het), verhalen
pyszne
=
verrukkelijk
opowiadać
=
vertelt (vertellen)
boisko
=
voetbalveld (het), voetbalvelden
następny
=
volgend(e)
przystawka
=
voorgerecht (het), voorgerechten
bo
=
want
pogoda
=
weer (het)
wiedzieć
=
weten
wino
=
wijntje (het), wijntjes
stawać się
=
wordt (worden )
boskie
=
zalig
mieć ochotę na
=
zin (ik heb zini in koffie)
zostaw to
=
zitten (laat maar zitten)
móc
=
zullen