Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Spaans Nederlands
  • la fiesta = het feest
  • el apellido = de achternaam
  • el centro = het centrum
  • el verano = de zomer
  • el otoño = de herfst
  • el invierno = de winter
  • la primavera = de lente
  • el mes = de maand
  • los meses = de maanden
  • el día = de dag
  • los días = de dagen
  • la señora = de dame / mevrouw
  • la señorita = de jongedame
  • entonces = Dan / Dus
  • Lo siento. = Het spijt me.
  • muy bien = heel goed
  • bienvenido = welkom
  • bienvenido señor = welkom meneer
  • bienvenida señora = welkom mevrouw
  • bienvenidos señores = welkom mevrouw en meneer / heren
  • bienvenidas señoras = welkom dames
  • No hay de qué. = Niets te danken.
  • próximo (próxima-próximos-próximas) = volgende
  • El próximo tren = De volgende trein
  • rápido = snel
  • un coche rápido = een snelle auto (mnl.)
  • una moto rápida = een snelle motor (vr.)
  • coches rápidos = snelle auto’s (mnl. m.v.)
  • motos rápidas = snelle motoren (vr. m.v.)
  • internacional = internationaal
  • contactos internacionales = internationale contacten
  • el holandés = de Nederlander/het Nederlands
  • el inglés = de Engelsman/het Engels
  • la reserva = de reservering
  • la llave = de sleutel
  • el apartamento = het appartement
  • la jefa = de cheffin
  • la jefa de = het hoofd van
  • recepción = de receptie (vr.)
  • la mañana = de ochtend
  • la extensión = het toestelnummer
  • el cliente = de klant
  • el intérprete = de tolk
  • el país = het land
  • Inglaterra = Engeland
  • el turista = de toerist
  • las 8 de la mañana = 8 uur ‘s ochtends
  • enero-febrero-marzo-abril = januari-februari-maart/april
  • mayo-junio-julio = mei-juni-juli
  • agosto-septiembre-octubre = augustus-september-oktober
  • noviembre-diciembre = november-december
  • luego = vervolgens
  • desde = vanaf/vanuit/sinds
  • gracias por = bedankt voor
  • mañana = morgen
  • pasado mañana = overmorgen
  • adiós = dag/tot ziens
  • nacional = nationaal
  • lento = langzaam
  • la pensión = het pension
  • el primer piso = de eerste verdieping
  • la primera clase = de eerste klasse
  • primero = eerst
  • último = laatste
  • el último autobús = de laatste bus
  • la última calle = de laatste straat
  • otro = (een) ander(e)
  • otro nombre = een andere naam
  • otra habitación = een andere kamer
  • menor(es) (de) = jonger (dan) / jongst
  • mayor(es) (de) = ouder (dan) / oudst
  • aproximadamente = ongeveer
  • efectivamente = inderdaad
  • el lunes = op maandag
  • a las diez = om tien uur
  • simpático = sympathiek , aardig
  • El guía es simpático = De reisleider is aardig (mnl.)
  • La recepcionista es = De receptioniste is aardig (vr.)
  • simpática = Beleefde uitroep om
  • ¡Oiga! = iemands aandacht te trekken
  • hoy = vandaag
  • poner con = doorverbinden met
  • hace calor = het is warm
  • Buenas noches = goedenavond/goedenacht
  • allí = daar
  • más o menos = min of meer/ongeveer
  • volver a llamar (ue) = terugbellen
  • vuelvo a llamar = ik bel terug
  • volveré a llamar = ik zal terugbellen
  • El señor L. vuelve a llamar = Meneer L. belt terug
  • ¿Cómo está usted? = Hoe gaat ‘t met u?