IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Spaans
De Uitgeversgroep
Spaans A2-niveau
A2 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA A2, Thema 4
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Spaans
Nederlands
Ofrecer
=
Aanbieden
Contestar
=
Beantwoorden
Gracias por su llamada
=
Bedankt voor het bellen
Ambos
=
Beide/allebei
Hablar por teléfono/llamar
=
Bellen/telefoneren
Al aparato
=
Daar spreekt u mee
Deletrear el apellido
=
De achternaam spellen
El mensaje/recado
=
De boodschap
La oferta incluye el viaje en autobús
=
De busreis is bij de aanbieding is inbegrepen
La excursión de un día
=
De dagexcursie
El lugar para comer
=
De eetgelegenheid
El grupo
=
De groep
El viaje de ida y vuelta
=
De heen- en terugreis
La ida
=
De heenreis
El lugar
=
De plaats/plek
El seguro de viaje
=
De reisverzekering
La caravana fija
=
De stacaravan
La hora de salida
=
De vertrektijd
El vuelo siguiente
=
De volgende vlucht
El trotamundo
=
De wereldreiziger
Poner con…
=
Doorverbinden met…
Un poquito
=
Een beetje
Tomar un recado
=
Een boodschap aannemen
Dejar un mensaje
=
Een boodschap achterlaten
Un momento, por favor
=
Een ogenblik alstublieft
Concertar un seguro
=
Een verzekering afsluiten
Alguno
=
Enkele
Ningún problema
=
Geen enkel probleem
¿Lo he dicho correctamente?
=
Heb ik het goed gezegd?
Es urgente
=
Het is dringend
Es muy importante
=
Het is heel belangrijk
El parque temático/parque de atracciones
=
Het pretpark
El problema
=
Het probleem
La ida y vuelta
=
Het retourtje
La llamada (telefónica)
=
Het telefoongesprek
La entrada
=
Het toegangskaartje
Está hablándo por teléfono
=
Hij/zij is aan het bellen
No está
=
Hij/zij is er niet
Está comunicando
=
Hij/zij is in gesprek
No contesta
=
Hij/zij neemt niet op (telefoon)
Le llamo porque…
=
Ik bel u omdat….
Lo pasaré
=
Ik geef het door
No lo he entendido bien
=
Ik heb het niet goed verstaan/begrepen.
Hablo un poco de español
=
Ik spreek een beetje Spaans.
Le pongo con el señor.../la señora...
=
Ik verbind u door met de heer.../mevrouw...
No lo entiendo bien
=
Ik versta het niet/ik begrijp het niet goed.
Le preguntaré a un colega
=
Ik zal het aan een collega vragen.
Diré que usted ha llamdo
=
Ik zal zeggen dat u gebeld heeft
¿Puedo hablar con el señor Ramos?
=
Kan ik de heer Ramos spreken?
¿Lo puede repetir?
=
Kunt u het herhalen?
¿Puede hablar más claro?
=
Kunt u wat duidelijker spreken?
¿Puede hablar más alto?
=
Kunt u wat harder spreken?
¿Puede hablar más despacio, por favor?
=
Kunt u wat langzamer spreken?
Más tarde
=
Later
¿De parte de quién?
=
Met wie spreek ik?
Inmediatamente
=
Meteen
Perder (el vuelo/el autobús)
=
Missen (de vlucht/de bus)
Mañana por la noche
=
Morgenavond
Mañana por la tarde
=
Morgenmiddag
Mañana por la mañana
=
Morgenvroeg
¡Claro que lo haré!
=
Natuurlijk doe ik dat!
¡No me diga!
=
Nee toch?/Het is toch niet waar?
Pues
=
Nou/eh/dus
Solucionar
=
Oplossen
Enviar
=
Opsturen
Arreglar
=
Regelen/in orde maken
Rápido
=
Snel
Perdone, me he equivocado de número
=
Sorry, ik heb het verkeerde nummer gedraaid
¿Habla español?
=
Spreekt u Spaans?
Demasiado
=
Te/te veel
Volver a llamar
=
Terugbellen
Dar acceso a
=
Toegang verschaffen tot
Le atiende/le habla
=
U spreekt met
Usted habla demasiado rápido.
=
U spreekt te snel.
¿A partir de qué hora estará?
=
Vanaf hoe laat is hij/zij er?
Desde
=
Vanaf/vanuit
Hoy mismo
=
Vandaag nog
¿Cuándo volverá?
=
Wanneer komt hij/zij terug?
¡Qué horrible!
=
Wat erg!
¿Qué ha dicho?
=
Wat heeft u gezegd?
Cambiar
=
Wijzigen/veranderen
Querer
=
Willen
¿Quiere esperar un momento?
=
Wilt u even wachten?
¿Quiere repetir el número?
=
Wilt u het nummer herhalen
Sábado
=
Zaterdag
¡Dígame!
=
Zegt u het (me) maar!
Cuanto antes
=
Zo spoedig mogelijk