IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Spaans
De Uitgeversgroep
Spaans A2-niveau
A2 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA A2, Thema 5
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Spaans
Nederlands
A bordo
=
Aan boord
Denunciar un robo
=
Aangifte doen van diefstal
Gracias por la ayuda
=
Bedankt voor de hulp
Gracias por informarme/informarnos
=
Bedankt voor het melden (aan mij/ons)
Al llegar a
=
Bij aankomst in/bij/op
Casi nunca
=
Bijna nooit
Estar enfadado
=
Boos zijn
Ponerse en contacto con…
=
Contact opnemen met…
Sería fenomenal
=
Dat zou fantastisch zijn
El hospedaje
=
De accommodatie
El departamento
=
De afdeling
La cancelación/anulación
=
De annulering
El cuarto de baño
=
De badkamer
El trastero
=
De berging/schuur
El destino
=
De bestemming
Los vecinos
=
De buren
El vecino
=
De buurman
La fecha
=
De datum
La manta
=
De deken
El robo
=
De diefstal
Las propiedades
=
De eigendommen
La bombilla está rota
=
De gloeilamp is kapot
El ruido
=
De herrie
El folleto informativo
=
De informatiefolder
El contenido
=
De inhoud
Los billetes están reservados
=
De kaartjes zijn gereserveerd
La habitación está sobrevendida
=
De kamer is dubbel geboekt
La queja/reclamación
=
De klacht
El frigorífico
=
De koelkast
El grifo
=
De kraan
La bombilla
=
De lamp/gloeilamp
La comida
=
De maaltijd
El microondas
=
De magnetron
La hormiga
=
De mier
El técnico
=
De monteur
El mosquito
=
De mug
La pesadilla
=
De nachtmerrie
La sobreventa
=
De overbooking
La parcela está demasiado lejos de la playa
=
De plaats is te ver van het strand gelegen
El procedimiento
=
De procedure
El motivo
=
De reden
El daño
=
De schade
El servicio de limpieza
=
De schoonmaakdienst
El servicio
=
De service
Las cosas
=
De spullen
La bolsa
=
De tas
La televisión no funciona
=
De televisie doet het niet
La explicación
=
De toelichting
Los servicios
=
De toiletten
Los aseos están sucios
=
De toiletten zijn vies
La silla de jardín
=
De tuinstoel
La demora/el retraso
=
De vertraging
El jefe/la jefa de establecimiento
=
De vestigingsmanager (man/vrouw)
¿Piensa que lo van a solucionar rápidamente?
=
Denkt u dat ze het snel gaan oplossen ?
Verdadero
=
Echt
¿En serio?
=
Echt waar?
Un retraso de 6 horas
=
Een vertraging van 6 uur
Exigir
=
Eisen
No hay…
=
Er is/zijn geen…
No hay mantas ni sábanas
=
Er zijn geen dekens noch lakens
Estar robado
=
Gestolen zijn
Está caducado
=
Het (document) is verlopen
La ropa de cama
=
Het beddengoed
Se trata de
=
Het gaat over/het betreft
El dinero
=
Het geld
La casilla
=
Het hokje/vakje (van een invulformulier)
El hotel está completo
=
Het hotel is vol/volgeboekt
Salir del hotel
=
Het hotel verlaten
Hay mucho tráfico
=
Het is druk (op de weg/met verkeer)
La hoja de quejas/hoja de reclamaciones
=
Het klachtenformulier
La almohada
=
Het kussen
La sábana
=
Het laken
La luz
=
Het licht
El mantenimiento
=
Het onderhoud
La molestia
=
Het ongemak/de hinder
El pasaporte está robado
=
Het paspoort is gestolen
La comisaría
=
Het politiebureau
El asterisco
=
Het sterretje/*
El aseo está atascado
=
Het toilet is verstopt
El papel higiénico
=
Het toiletpapier
El tráfico
=
Het verkeer
La pérdida
=
Het verlies
El número de vuelo
=
Het vluchtnummer
La piscina está cerrada
=
Het zwembad is gesloten
Molestar
=
Hinderen/last hebben van
Lo entiendo
=
Ik begrijp het
Espero que sí
=
Ik denk het wel/ik verwacht van wel
Voy a hablar con los vecinos
=
Ik ga met de buren praten
Me molesta la música de los vecinos
=
Ik heb last van de muziek van de buren
Lo anoto/apunto
=
Ik noteer het
Me voy a poner en contacto con…
=
Ik zal contact opnemen met…
De todos modos
=
In ieder geval
Comunicar a
=
Melden bij
Subir por la escalera
=
Met de trap naar boven gaan
Mi colega lo va a traer
=
Mijn collega komt het brengen
Subir
=
Naar boven gaan/omhoog gaan
No aplicable
=
Niet van toepassing
Anotar/apuntar
=
Noteren/opschrijven
Ahora mismo
=
Nu meteen/onmiddellijk
Inmediatamente
=
Onmiddellijk
Faltar
=
Ontbreken/missen
Estar informado sobre
=
Op de hoogte zijn van
¿En qué parcela está?
=
Op welke staanplaats staat u?
¿De qué parcela se trata?
=
Over welke staanplaats gaat het?
Tener mala suerte
=
Pech hebben
Ser de mala calidad
=
Slecht zijn/slecht van kwaliteit zijn
Perdone
=
Sorry
Disculpen las molestias
=
Sorry voor het ongemak
Robar
=
Stelen
Mandar
=
Sturen (van een persoon)
Navegar
=
Surfen/navigeren
Explicar
=
Toelichten
Aumentar
=
Toenemen/groter worden
Desaparecer
=
Verdwijnen
Caducado
=
Verlopen/vervallen (bijvoeglijk naamwoord)
Ser obligatorio
=
Verplicht zijn
Estar sucio
=
Vies zijn
Completo
=
Vol/volgeboekt
Agua caliente
=
Warm water
En cuanto a
=
Wat betreft
¡Qué lío!
=
Wat een gedoe!
¡Qué mala suerte!
=
Wat een pech!
¡Qué terrible!
=
Wat erg!
¿Qué (le) pasa?
=
Wat is er (met u) aan de hand?
¿Qué ha pasado?
=
Wat is er gebeurd?
¿Cuál es el problema?
=
Wat is het probleem?
¡Qué pena!/¡Qué lástima!
=
Wat vervelend!
Hemos perdido el vuelo
=
We hebben de vlucht gemist
Nos molesta el ruido
=
We hebben last van de herrie
¿Está seguro?
=
Weet u het zeker?
Funcionar
=
Werken/functioneren
No se puede hacer nada
=
Ze kunnen niets doen