Wozzol

Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.

  • Spaans Nederlands
  • yo = ik
  • tu = jij
  • el = hij
  • ella = zij
  • usted = u
  • nosotros = wij
  • vosotros = jullie
  • ellos / ellas = zij
  • ellos / ellas / ella

    zij

  • ustedes = u
  • ustedes / usted

    u

  • trabajar = werken
  • trabajo = ik werk
  • trabajas = jij werkt
  • trabaja = werkt
  • trabaja

    hij / zij / het werkt

  • trabaja = u werkt
  • trabajamos = wij werken
  • trabajáis = jullie werken
  • trabajan = zij werken / u werkt
  • tener = hebben
  • tener / haber

    hebben

  • tengo = ik heb
  • tienes = jij hebt
  • tiene = heeft
  • tiene

    hij / zij / het / u heeft

  • tenemos = wij hebben
  • tenéis = jullie hebben
  • tienen = zij hebben / u heeft