IT
EN
NL
FR
DE
ES
Imparare il vocabolario
Suggerimenti
Metodo di studio
Iniziare
Wozzol
Suggerimenti
Metodo di studio
Elenchi di vocaboli
Notizie
Imparare il vocabolario
Se desiderate imparare altri vocaboli in una lingua straniera, fatecelo sapere.
Contattateci
Elenco dei vocaboli
Elenchi di vocaboli
Spaans
Avance
Hoofdstuk 3
unidad 3b la familia bien, gracias
Prima di imparare, controllate che l'elenco dei vocaboli sia corretto.
Azioni
Lista aperta per imparare
Stampa l'elenco come
flashcards
Esportazione dell'elenco come file di testo
Spaans
Nederlands
medir
=
meten / opmeten / afmeten
miedo
=
angst / vrees
mimado
=
verspilde / verwende
móvil
=
motief / beweegreden / mobieltje
música
=
muziek / muzikante
músico
=
muzikant
nieto
=
kleinzoon
nieta
=
kleindochter
novio
=
vaste vriend / verloofde
novia
=
vaste vriendin / verloofde
numeroso
=
talrijk
obra
=
ouvre / werk van / compesitie
oro
=
goud
orquesta
=
orkest
paella
=
paella
pagar
=
betalen / afrekenen
palacio
=
paleis
paraguas
=
paraplu
particular
=
particulier / privé
pasajero
=
pasagier
peluquería
=
kapperszaak
pendiente
=
oorbel / helling
pensar
=
denken
pesar
=
afwegen / verdriet veroorzaken
plato
=
bord / gerecht
poner
=
zetten / leggen / plaatsen
postal
=
ansichtkaart
precio
=
prijs
preferir
=
verkiezen / prefereren / voorkeur geven
preparar
=
voorbereiden / prepareren
primo
=
neef
prima
=
nicht
problema
=
probleem
proponer
=
voorstellen / voorleggen
publicidad
=
openbaarheid / reclame
querer
=
willen / houden van
radiador
=
radiator
resaca
=
branding / deining
responsable
=
verantwoordelijk
salir
=
vertrekken / uitgaan
sed
=
dorst
sello
=
postzegel
separado
=
gescheiden man
separada
=
gescheiden vrouw
sobre
=
envelop
socio
=
partner
solidaridad
=
solidariteit
soltero
=
vrijgezel / alleenstaande
soltera
=
vrijgezellin / alleenstaande
suegro
=
schoonvader
suegra
=
schoonmoeder
sueño
=
slaap
tabaco
=
tabak
teatro
=
theater / schouwburg
tener
=
hebben
tener
/ haber
hebben
tenis
=
tennis
tijera
=
schaar
tío
=
oom
tía
=
tante
total
=
totaal
tortuga
=
schildpad
trabajo
=
werk
traer
=
brengen / meebrengen
tranquilo
=
rustig / kalm
tren
=
trein
tristeza
=
droefheid
urgente
=
dringend
La vainilla
=
de vanille
vaso
=
vaas
vecino
=
buurman
vecina
=
buurvrouw
venir
=
komen
visitar
=
bezoeken
volver
=
draaien / omkeren
zoo
=
dierentuin